(Met mezelf). Veert op van de bank, grijpt naar telefoon: “wie belt mij?!” (…) “O, niemand.”
(Mijn zus tegen mij). “Weet je, dit onderwerp boeit me niet zo. Wie begon er eigenlijk over? – Nou, jij.”
(Mijn vriend tegen mij). “Niet te hard aaien hoor, want de katten verharen als een trein!” (…) – “Nu zie ik dus een verharende trein voor me.”