Verveeld staar ik naar de krieltjes op mijn bord. Liggen ze dan. Zo mooi en rond van vorm: afgetraind om de weide wereld in te trekken. Toch liggen ze er maar roerloos bij. En ik word geacht ze nú op te eten.
Weet je wat ik doe? Ik gooi ze gewoon allemaal overboord en dan ren ik er hard achteraan. Elk krieltje dat ik vind, stop ik dan in mijn mond. De rest geef ik steeds weer een zetje, want na een flinke rolpartij smaken ze toch het lekkerst.
Streng kijk ik James aan. “Zie je mij al gaan? Ik eet toch ook gewoon netjes uit mijn bord? Achter eten aanhollen, zo heb ik je toch niet opgevoed?” James kijkt me des te hoopvoller aan. Ik zucht: “dit kan toch geen gewoonte worden, lieverd?” Toch zwicht ik weer bij zijn smekende blik. Vooruit dan maar. Ik strooi de kattenbrokjes door de kamer en trap zo het potje sjoelen van vanavond af.