Boekenhumor #5: Harry Potter en de orde van de Feniks

1. Harry is thuis bij de familie Duffeling en hij ontvangt een uil. Zijn oom en tante zijn als de dood dat hij nieuws krijgt uit de toverwereld en houden hem tegen.

‘Die uilen… brengen me geen nieuws,’ zei hij toonloos. ‘Ik geloof er geen woord van,’ zei tante Petunia meteen. ‘Ik ook niet,’ voegde oom Herman er gedecideerd aan toe. ‘We weten dat je iets in je schild voert,’ zei tante Petunia. ‘We zijn niet helemaal achterlijk,’ zei oom Herman. ‘Nou, dat is inderdaad nieuws,’ zei Harry, die kwaad begon te worden

2. Harry voert nog steeds een gesprek met zijn oom en tante over de toverwereld.

‘Aha!’ Dus ze kwamen je arresteren!’ zei oom Herman, op de triomfantelijke toon van iemand die tot een onweerlegbare slotsom komt. ‘Dat klopt, hè jongetje? Je bent voortvluchtig!’ ‘Natuurlijk niet,’ zei Harry. Hij schudde met zijn hoofd alsof hij een vlieg wilde wegjagen en zijn gedachten raasden nog sneller voort dan eerst. ‘Waarom –‘ ‘Híj moet ze gestuurd hebben,’ zei Harry zacht, meer in zichzelf dan tegen oom Herman. ‘Wie is hij? Wie heeft ze gestuurd?’ ‘Heer Voldemort,’ zei Harry. Hij besefte vaag hoe vreemd het was dat de Duffelingen, die beefden, trilden en piepten als ze woorden zoals ‘heks’, ‘magie’ of ‘toverstok’ hoorden, zonder een spier te vertrekken naar de naam van de meest verdorven tovenaar allertijden konden luisteren.

3. Vrienden van Harry komen hem halen uit het huis van de Duffelingen, maar willen zeker weten dat het echt Harry is.

‘Harry, wat voor vorm neemt je Patronus aan?’ vroeg Lupos. ‘Een hert,’ zei Harry nerveus. ‘Hij is het, Dwaaloog,’ zei Lupos. Harry voelde zich heel ongemakkelijk door al die starende blikken. Hij liep langzaam de trap af en stopte zijn toverstok in de achterzak van zijn spijkerbroek. ‘Nooit daar je stok stoppen, jongen!’ brulde Dolleman. ‘Stel dat hij vlam vat?’ Zo zijn betere tovenaars dan jij een bil kwijtgeraakt!’ ‘Ken jij iemand die een bil is kwijtgeraakt?’ vroeg de vrouw met het lila haar geïnteresseerd aan Dolleman. ‘Doet er niet toe! Stop je toverstok gewoon nooit in je achterzak!’

4. Nog altijd tijdens dezelfde reddingsoperatie

‘Jullie boffen dat de Duffelingen er toevallig niet zijn…’ mompelde Harry. ‘Toevallig, m’n hoela,’ zei de vrouw met het lila haar. ‘Ik heb ze weggelokt door een brief te sturen ia de Dreuzelpost, met de mededeling dat ze zijn doorgedrongen tot de finale van het Kampioenschap Voor Het Best Onderhouden Gazon In Een Keurige Buitenwijk. Ze zijn nu op weg naar de prijsuitreiking… of dat denken ze tenminste.’

5. Harry is met meneer Wemel onderweg naar het Ministerie van Toverkunst

Zoals altijd wanneer hij Dreuzels in hun dagelijkse omgeving zag, kostte het meneer Wemel moeite om zijn enthousiasme te verbergen. ‘Echt fantastisch,’ fluisterde hij toen hij de kaartjesautomaten zag. ‘Ongelooflijk ingenieus.’ ‘Ze zijn defect,’ zei Harry, die op een bordje wees. ‘Ja, maar toch…’ zei meneer Wemel, met een bewonderende glimlach naar de automaten.

6. Ron heeft zojuist een brief van Zweinstein ontvangen dat hij Klassenoudste is en hij vertelt zijn moeder het nieuws

‘Ron… je bent toch niet….?’ Ron liet zijn badge zien. Mevrouw Wemel slaakte net zo’n snerpende kreet als Hermelien. ‘Ik kan het niet geloven! Ik kan het niet geloven! O Ron, wat fantastisch! Klassenoudste! Nu zijn al mijn kinderen dat geweest!’ ‘Wat zijn Fred en ik dan? De buren?’ zei George verontwaardigd, terwijl zijn moeder hem opzij duwde en haar armen om haar jongste zoon sloeg.

7. Harry zit met een paar niet zo populaire mensen in de trein naar Zweinstein, terwijl Cho Chang, het meisje dat hij leuk vindt, binnenkomt.

‘O… hallo, Harry,’ zei een nerveuze stem. ‘Eh… kom ik ongelegen?’ ‘O… eh… hoi,’ zei Harry wezenloos. ‘Eh…’ zei Cho. ‘Nou… ik wilde even dag zeggen… dus… eh… dag hoor!” Met een blos op haar wangen deed ze de deur weer dicht. Harry liet zijn hoofd achterover zakken en kreunde. Hij had gehoopt dat Cho hem zou zien in gezelschap van ontzettend coole mensen die schaterden om een grap die hij net had verteld; niet in één coupé met Marcel Lubbermans en Loena Leeflang, druipend van het Stinksap en met een pad in zijn hand.

8. Harry en zijn vrienden zijn aangekomen op het station van Zweinstein en worden geacht in te stappen in een koets dat getrokken wordt door onzichtbare paarden. Harry is echter één van de weinigen die de paarden wel kan zien.

‘Zie je de beesten die de rijtuigen trekken niet?’ Ron werd nu blijkbaar echt ongerust. ‘Voel je je wel goed, Harry?’ ‘Ik… ja…’ Harry was volkomen overdonderd. Het paard stond vlak voor hen, massief glanzend in het schemerige licht dat door de ramen van het station scheen. Damp kringelde uit zijn neusgaten in de kille avondlucht. Maar tenzij Ron hem voor de gek hield – en dan was het wel een heel flauwe grap – kon hij het dier niet zien. ‘Zullen we instappen?’ zei Ron onzeker. Hij keek Harry bezorgd aan. ‘Ja,’ zei Harry. ‘Ja, goed…’ ‘Wees niet bang,’ zei een dromerige stem naast Harry, terwijl Ron in het donkere interieur van de koets verdween. ‘Je wordt niet gek, ik zie ze ook.’ ‘Echt?’ zei Harry vertwijfeld en hij keek naar Loena. De vreemde paarden met hun vleermuisvleugels werden weerspiegeld in haar grote, zilverachtige ogen. ‘Jazeker,’ zei Loena. ‘Ik heb ze vanaf mijn eerste dag op Zweinstein kunnen zien. Ze hebben de koetsen altijd getrokken. Maak je geen zorgen. Je bent geestelijk net zo stabiel als ik.’ Met een flauwe glimlach stapte ze in de muffe koets en Harry, die zich niet helemaal gerustgesteld voelde, volgde haar.

Volg:

2 Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

CommentLuv badge