Het is vrijdag 23 februari, de laatste lesdag vóór de voorjaarsvakantie. Slecht als ik ben heb ik in het allerlaatste uurtje van een klas een rekentoets gepland. Héérlijk. Niet per se een leuke afsluiting voor de leerlingen, maar voor mij zeer relaxt.
De rekentoets maken de leerlingen op de computer. “Als je klaar bent met de toets, ga je verder oefenen met hoofdstuk 11. Heb je een vraag, dan steek je je vinger op. Heel veel succes!” Na tien minuten steekt een leerling haar vinger op. Ik ben enigszins verbaasd, deze leerling vraagt namelijk nóóit wat. Ze is meer van het mopperen. “Ja?” vraag ik haar. “Het is toch ‘het’ figuur?” vraagt ze me bozig. Ze wijst naar haar scherm waar staat: “op de figuur kun je zien dat ……” Ik moet in mezelf lachen – niet per se een noodzakelijke vraag om te stellen tijdens de toets – en vertel haar dat het in deze context toch echt ‘de’ moet zijn. “Oké.” Ze gaat weer door.