Het is 21:15 en ik heb zin in iets lekkers. Ik trek de keukenkastjes open om te kijken of we nog iets lekkers hebben. Uiteraard. Toch heb ik meer zin in zoetigheid dan een handje chips of een lading nootjes.
Ik pak het potje met koekjesmix uit de kast en lees de gebruiksaanwijzing. “Giet de inhoud van het potje in een beslagkom en voeg hier 1 ei en 40 gram boter aan toe.” Ik weet niet hoe gauw ik alles in de kom moet mikken: ik heb écht zin in deze koekjes. De oven heb ik ondertussen aangezet en ik lees de volgende stap op het instructieblaadje. “Maak van het deeg een bal en kneed hier 20 evengrote bolletjes van. Leg de bolletjes op de bakplaat en maak ze een beetje plat.”
…
Een paar minuten later staar ik zwijgend naar elf sneue vlarkjes op de bakplaat. De koekjes zijn allesbehalve evengroot en zien er allerminst smakelijk uit. Toch ruikt het heerlijk en vol goede moed zet ik de bakplaat in het midden van de oven.
Na dertien minuten gaat de kookwekker en haal ik de koekjes uit de oven. Eigenlijk heb ik er al geen trek meer in. Ik ben zelfs een beetje misselijk geworden. Oei, dat ‘ach, ik offer er een paar op’-stuk deeg was toch wel lekker.